Onderwijsbox

Buiten spelen in de sneeuw: 100% sneeuwpret!

Buiten spelen houdt je fit en stimuleert je emotionele en cognitieve gezondheid. Nu er zoveel sneeuw ligt nog meer reden om naar buiten te gaan! Even geen inspiratie wat te doen in de sneeuw? Hieronder een aantal tips!

 

 Lummelen met sneeuwballen. Twee kinderen staan tegenover elkaar en 1 kind in het midden. De sneeuwballen worden overgegooid en degene in het midden moet ze proberen te vangen/tegen te houden. Lukt dit? Dan moet degene die de sneeuwbal gooide van plaats wisselen en in het midden gaan staan.

 Sneeuwpop maken met sjaal, takken, winterpeen, knopen en muts (en misschien wel een mondkapje? ;-)). Je kan ook een wedstrijd houden: wie maakt de hoogste, de grappigste etc.)

 Sneeuw-engelen maken. Ga liggen op je rug en beweeg je armen en benen.

 Boter, Kaas en eieren (nodig: tak om mee te tekenen in de sneeuw)

 Sneeuwglijbaan maken

 Sneeuwballen gevecht; je kunt van te voren eerst samen met jouw team een fort /schuilmuurtjes bouwen.

 Sneeuwpoppenfamilie maken van groot naar klein (of andersom)

 Slee-race; wie is het snelst aan het einde van de straat?

 Slee-parcours bouwen. Wanneer er meerdere sleeën zijn, kunnen de kinderen vervolgens een wedstrijd houden. Welke team is als eerste over de finish?

 Sneeuwkasteel maken (met behulp van verschillende soorten emmers en een schepje

 Iglo of sneeuwhut bouwen.(mocht je een rechthoekige plantenbak hebben, dan kun je daar prachtige sneeuwstenen mee maken en anders kom je met een emmer ook heel ver 😊)

 Sneeuwballenrace. Zet twee grote bakken of emmers klaar (zelfde grootte) en laat de kinderen teams vormen (1 tegen 1 kan ook). Teken een lijn in de sneeuw. Plaats de bakken iets verderop. De kinderen maken sneeuwballen en proberen die in de bak te gooien. Ze mogen niet voorbij de getekende lijn. Spreek eerst een tijd af voordat je dit spel met ze begint. Is de tijd voorbij, dan worden de twee bakken/emmers vergeleken: welke is het meest vol? Je kan de bakken/emmers ook naar binnen brengen: als de sneeuw helemaal gesmolten is, zien de kinderen wie er heeft gewonnen!

 Sneeuwballenrace. Teken grote cirkels in de sneeuw en trek een lijn in de sneeuw vanaf waar de kinderen mogen gooien. Gebruik eventueel een stopwatch. Wie gooit de meeste sneeuwballen in de cirkel?

 Sneeuwgolf: (nodig: (golf)balletje, plastic bekertje, eventueel golfclubs. Begraaf het bekertje met de opening naar boven in de sneeuw, dit is een ‘hole’. Spreek een punt af waar de kinderen mogen starten. Probeer met zo min mogelijk beurten het balletje in de ‘hole’ te krijgen. Wanneer je geen clubs hebt, kun je ook gewoon de bal met je handen rollen (als een knikker).

 Pictionary in de sneeuw: wie raadt de meeste woorden? (Nodig: tak om mee te tekenen)

 Beeldhouwen met sneeuw: maak eerst een berg van sneeuw. Klop alles goed aan. Met een stok, bot mes, een lepel etc. Kun je mooie vormen eruit steken/snijden.

 Boomstammen gezichtjes geven/versieren met sneeuw.

 Vul een waterballon of ballon met water en leg deze ‘s nachts buiten in de vrieskou. Als het hartje winter is en vriest dat het kraakt zal de inhoud vanzelf bevriezen. Daardoor ontstaat er een mooie ronde bol. Je kan de bollen ook een kleurtje geven met voedingskleurstof.

 Bellen blazen: als het heel hard vriest kunnen de bellen bevriezen!

 Schilderen in de sneeuw met waterverf, met takken kun je een mooie lijst om je schilderij maken.

 Spoorzoeken in de sneeuw: welke dieren hebben er gelopen?

 Sneeuwvlokken bekijken. Bekijk eens een sneeuwvlok onder een vergrootglas. Wat zie je? Hoe ziet de sneeuwvlok er uit? Wanneer je binnen bent kun je de sneeuwvlok proberen na te tekenen

 Experiment: blaas binnen een ballon op (of plastic handschoen) en ga er daarna mee naar buiten. Wat gebeurt er? Ga daarna weer naar binnen. Wat gebeurt er nu? (Door de kou krimpt de lucht en wordt de ballon kleiner, door de warmte zet de lucht weer uit en wordt de ballon weer groter)

Heel veel plezier!

 

Hoogsensitief

Hoogsensitief

”De term hoogsensitiviteit of ook wel genoemd HSP (high sensitive person) hoor je steeds vaker. Wat is hoogsensitiviteit eigenlijk? En hoe kun je hoogsensitieve leerlingen het beste begeleiden?”

Wat is hoogsensitiviteit?

Begin twintigste eeuw schreef de psycholoog Carl Jung in zijn boek Psychologische typen over aangeboren sensitiviteit. Aron en Aron bouwden in 1997 verder op meerdere onderzoeken en benoemden de term ‘’hoogsensitiviteit’’ al eerste. Ongeveer 20% van de bevolking kan men als hoogsensitief bestempelen. Wanneer je hoogsensitief bent, is er een verhoogde gevoeligheid of sensitiviteit met betrekking tot het verwerken van zintuiglijke prikkels. Je zintuigen werken anders dan de zintuigen van een persoon die niet hoogsensitief is. Hiermee wordt zowel externe als sensoriële informatie bedoeld: licht, geluid, zien, ruiken, horen, proeven, voelen: het komt allemaal sterker binnen. Hierdoor raken hoogsensitieve mensen sneller overprikkeld dan minder sensitieve personen. Door hun hoog empathisch vermogen zijn hoogsensitieve mensen in staat zich heel goed in te leven in de belevingswereld van een ander: zij kunnen zich gemakkelijk verplaatsen in de emoties en gevoelens van anderen. Ook hierdoor kunnen hoogsensitieve mensen sneller overprikkeld raken.

Vroeger werd bovenstaande vaak nog als onzin beschouwd. Inmiddels is er veel wetenschappelijk onderzoek gedaan. Tevens hebben hersenscans aangetoond dat het brein van hoogsensitieve mensen anders werkt: bij hoogsensitieve mensen zijn er meer hersensdelen actief: er is meer diepgaande verwerking te zien dan bij mensen die niet hoogsensitief zijn. Er is bij hersendelen die betrokken zijn bij visuele informatie en bij empathie meer activiteit waarneembaar. Tevens hebben onderzoekers ontdekt dat hoogsensitiviteit erfelijk is, het is een aangeboren eigenschap.

Hoe herken je een hoogsensitieve leerling?

Zoals hierboven aangegeven heeft een hoogsensitieve leerling een diepere verwerking van prikkels en komt alles ‘harder’ binnen. Hoogsensitieve leerlingen kunnen de stemming van een andere leerling of van de leerkracht overnemen. De leerling kan emotioneler reageren en is zeer gevoelig voor sfeer. Hoogsensitieve leerlingen hebben vaak een sterk besef van hoe een bepaalde situatie ontstaat en de mogelijke gevolgen ervan. Ze zijn gewetensvol, gevoelig voor onrecht en de pijn van anderen. Kleine details, subtiele veranderingen merken zij gauw op. Dit alles kan er voor zorgen dat de leerling overweldigd raakt of gekwetst wordt; de leerling kan er langer over doen om warm te lopen en om mee te doen. Dit kan resulteren in dat de leerling zijn of haar mond houdt en niets wil zeggen in de klas. Andere hoog gevoelige leerlingen kunnen juist zeer emotioneel, huilerig, prikkelbaar worden, hyperactief of chaotisch worden. 

Wat kan je als leerkracht doen?

Gebruik de eigenschappen van de leerling. Omdat hoogsensitieve leerlingen een scherp gevoel hebben voor de intenties en non-verbale communicatie van anderen, zijn ze misschien wel de beste kandidaten om leerlingen die dit nog niet helemaal beheersen te assisteren.

Hoogsensitieve leerlingen houden niet van drukte en lawaai, vermijden dat liever en houden het liefst ‘overzicht’. Daarom kun je deze leerlingen het beste vaak achteraan in de klas zetten met de deur in zicht. Hoogsensitieve leerlingen die vooraan in de klas zitten worden vaak onrustig: zij zien niet wat er achter hen gebeurt, maar horen dit wel. Zij kunnen overprikkeld raken en kunnen hierdoor sneller emotioneel of juist druk worden. Sommige kinderen hebben er baat bij om zo nu en dan een koptelefoon tijdens het werken te gebruiken, maar constant volledige afsluiting voor geluiden door gebruik van een koptelefoon is af te raden: de leerling moet ook om leren omgaan met geluiden en prikkels.

Wanneer een leerkracht vanaf het begin overprikkeling in de gaten houdt en een evenwicht creëert tussen pushen en beschermen zal dit een positief effect hebben. Uit onderzoek blijkt dat hoogsensitieve kinderen later in een schooljaar vaak minder overprikkeld zijn. Door het niveau van prikkeling laag te houden, bevorder je de participatie van de leerling.

Het is aan te bevelen de inrichting van je klaslokaal rustig te houden. Veel posters, veel spullen in zicht ”vol” en alles wat ”rommelig” oogt, kan de leerling erg afleiden. Dit geldt ook voor warm, koud, bedompt, stoffig of felle verlichting. 

Tot besluit de laatste tip waar ieder kind baat bij heeft: oogcontact, een glimlach, een knipoog of een compliment; hierdoor laat je elk kind groeien!

Bronnen:

Acevedo, B. Et al.;The highly sensitive brain: an fMRI study of sensory processing sensitivity and response to others’ emotions

https://onlinelibrary.wiley.com/doi/pdf/10.1002/brb3.242

Licht, C.L., Mortensen, E.L.,, Knudsen, G.M., Association between Sensory Processing Sensitivity and the 5-HTTLPR Short/Short Genotype,

Biological Psychiatry 69, 152S-153S, 2011

Aron, E. N. (2004a). Het hoog sensitieve kind: help je kinderen op te groeien in een wereld die hen overweldigt. Amsterdam: Archipel

Aron, Elaine N.,Aron, Arthur, Sensory-processing sensitivity and its relation to introversion and emotionality. Journal of Personality and Social Psychology, Vol 73(2), Aug 1997, 345-368

Smolewska, K. A., McCabe, S. B., & Woody, E. Z. (2006). A psychometric evaluation of the highly sensitive person scale: The components of sensory-processing sensitivity and their relation to the BIS/BAS and “Big five”. Personality and Individual Differences, 40, 1269- 1279. doi:10.1016/j.paid.2005.09.022

Schooladvies groep 8

Eind groep 7 of begin groep 8 krijgen leerlingen hun voorlopige  schooladvies voor het voortgezet onderwijs te horen. Halverwege groep 8 krijgen kinderen hun definitieve schooladvies. Waar wordt precies naar gekeken? Hoe kun je de CITO scores interpreteren? Wat telt mee en hoe wordt een schooladvies samengesteld?

 Leerling Volg Systeem

Het verzamelen van leerlinggegevens begint al in groep 1. Basisscholen zijn verplicht om te werken met een leerlingvolgsysteem (LVS). In het leerlingvolgsysteem worden vorderingen bijgehouden op het gebied van rekenen, begrijpend lezen, spelling, taal en lezen. De basisschool (of de stichting waar de basisschool onderdeel van is) bepaalt zelf welke toetsen er worden afgenomen en welk LVS gebruikt wordt. De meeste scholen werken met de CITO toetsen en het LVS van Cito of ParnasSys.

Het LVS geeft de leerkracht inzicht in individuele vorderingen, maar ook op vorderingen op groepsniveau. Op deze wijze kan het onderwijs zo goed mogelijk afgestemd worden op de individuele onderwijsbehoeften en die van de hele groep. Vier keer per jaar worden de groepsplannen geëvalueerd en aangepast.

Naast studieresultaten en onderwijsbehoeften, worden er bijvoorbeeld ook observaties en aantekeningen van gesprekken genoteerd. Zo kan een leerkracht in de bovenbouw alles teruglezen en precies zien hoe de ontwikkeling van de leerling is verlopen. Tevens kan de leerkracht bekijken of de resultaten van de leerling een stijgende of dalende lijn hebben.

Twee keer per jaar worden de CITO toetsen in elke groep afgenomen. Vaak worden deze scores in het rapport wat de leerling mee naar huis krijgt genoteerd. Hoe moeten we CITO scores precies interpreteren? In mijn blog over passend rekenonderwijs heb ik een toelichting gegeven:

CITO scores

Aan de hand van het aantal gemaakte fouten wordt de toets score van de leerling omgezet in een CITO score, dit wordt aangeduid met een letter (A t/m E) en/of Romeinse cijfers (I t/m V).

Wat zeggen die scores nou eigenlijk?

A of I = ver bovengemiddeld, hoogste score

B of II = boven gemiddeld

C of III = voldoende

D of IV = onvoldoende

E of V =  onvoldoende, laagste score; er is sprake van ernstige/hardnekkige problemen

Scoort een leerling een A of B of in een I of II gebied, dan scoort het boven gemiddeld. Veel scholen hanteren beide scores, dit geeft namelijk beter aan op welk niveau de leerling scoort. Wanneer de school van uw kind alleen de letters hanteert, vraag dan ook naar het Romeinse cijfer: een leerling kan namelijk een C score hebben: dit lijkt voldoende, maar wanneer dit een CIV is, scoort de leerling net aan onvoldoende (zie onderstaande afbeelding). Dit geldt ook voor een D score: dit kan een DV zijn en dan is er sprake van ernstige/hardnekkige problemen binnen het betreffende vakgebied.

 

 Bron: Cito

Met bovenstaande tabel kunt u zien of uw kind onder het landelijk gemiddelde scoort of juist ver daarboven, maar wat zegt dat precies over het vervolgonderwijs?

De Romeinse cijfers die de leerling de afgelopen jaren per vak heeft gehaald kunnen als richtlijn genomen worden. De genoemde niveaus geven steeds aan welke score bij welk type onderwijs een grote kans biedt voor succesvolle plaatsing:

Leerling Volg SysteemPRO/BBLKBLTLHAVOVWO
Begrijpend lezenVIVIIIIII
RekenenVIVIIIIII
SpellingVIVIIIIII
Technisch lezenVIVIIIIII

PRO = Praktijkonderwijs

BBL = Basisberoepsgerichte Leerweg (VMBO b/bb)

KBL = Kaderberoepsgerichte Leerweg (VMBO k/kb)

TL = Theoretische Leerweg (VMBO TL)

HAVO = Hoger Algemeen Onderwijs

VWO = Voortgezet Wetenschappelijk Onderwijs

Methodetoetsen en Cito-toetsen

De meeste scholen noteren de CITO scores in het rapport dat de leerling een paar keer per jaar mee naar huis krijgt. 

Het kan zijn dat leerlingen methode gebonden toetsen (dus een toets na afronding van een blok) voldoende scoren, maar met een CITO toets niet. Een methodetoets toetst alleen wat er de afgelopen weken aan lesstof aan bod is gekomen, het is een beheersingstoets. De CITO toetsen (die in het midden en einde van het schooljaar worden afgenomen) toetsen wat er het afgelopen half jaar aan bod is gekomen. Hier wordt getoetst op vaardigheid: kan de leerling al het geleerde toepassen?

Schooladvies

Bij de samenstelling van het schooladvies wordt door een basisschool onder andere gekeken naar:

  • Leerprestaties
  • Ontwikkeling van de leerling gedurende de basisschoolperiode
  • Werkhouding, concentratie, motivatie en doorzettingsvermogen
  • Huiswerkattitude
  • Zelfvertrouwen

Bij een voorlopig schooladvies wordt, indien een school daar voor heeft gekozen, de entreetoets meegenomen in het advies.

Eindtoets

Basisscholen zijn verplicht om een eindtoets bij leerlingen af te nemen (dit gebeurt tussen half april en half mei). Als een leerling de eindtoets beter maakt dan het schooladvies, dan zal de basisschool het eindadvies heroverwegen. Het advies kan dan aangepast worden: een TL advies kan bijvoorbeeld een TL/HAVO advies worden. Indien de leerling lager scoort dan het schooladvies, dan past de basisschool niets aan.

Plaatsing Middelbare school

Een middelbare school moet het advies van de basisschool overnemen. De school mag een leerling niet weigeren, omdat de score van de eindtoets in hun ogen te laag is.  De school mag wel zelf bepalen in welk type klas deze leerling komt: heeft een leerling een HAVO advies, dan kan de school zelf bepalen of de leerling in een TL/HAVO, HAVO of een HAVO/VWO klas geplaatst wordt.

Veel basisscholen geven naast het schooladvies ook een plaatsingsadvies, waarin duidelijk wordt aangegeven in welk type klas de leerling het beste geplaatst kan worden.

Tot slot

Belangrijk is dat een leerling een advies krijgt wat op dat moment bij hem of haar past. Houd altijd voor ogen wat het beste is voor het kind.

Lezen is leuk!

Leesplezier verschilt per kind. Als moeder ervaar ik dat ook: mijn dochter is een echte boekenwurm, maar mijn zoon moet ik vaker motiveren om een boek te pakken. Hoe kun je op een juiste manier je kind hierin begeleiden?

Vloeiend leren lezen

Lezen leer je door het veel te doen. Door veel leeskilometers te maken, ga je steeds vloeiender lezen. Bij het ene kind verloopt dat vlekkeloos, terwijl het andere kind veel moeite moet doen om tot vloeiend lezen te komen. Dit kan veel leesplezier wegnemen en tevens grote strijd opleveren wanneer er geoefend moet worden. Wanneer dat het geval is, is het van groot belang om het leesplezier weer terug te zien krijgen.

Bij kinderen die al in het voortgezet leesproces zitten kun je beter niet te veel de focus te leggen op het vloeiend lezen. Zij hebben veel meer leeskilometers nodig om überhaupt tot vloeiend lezen te komen.

Succeservaring door feedback

Belangrijk is dat je kind succeservaringen tijdens het lezen op gaat doen. Een manier om tot succeservaringen te komen is  het geven is directe feedback tijdens het lezen. Je geeft de directe feedback wanneer er een woord fout gelezen wordt. Dit kun je doen door een leeskaartje of pen te gebruiken waarmee gelezen tekst gevolgd wordt. Je spreekt samen van te voren af dat zodra er een woord fout gelezen wordt, het kaartje of de pen daar stopt. Daarna moedig je je kind aan om het woord nogmaals te lezen.

Positieve feedback

Wanneer je directe feedback geeft op wat er gelezen wordt, geef je feedback op het leerproces. Naast deze feedback is positieve feedback nog belangrijker. We zijn gauw geneigd om ”goed zo” of “prima gedaan” te zeggen nadat je kind de bladzijde vol moeite heeft uitgelezen. Goede positieve feedback reikt veel verder en is gericht op wat je net gezien hebt. Een voorbeeld hiervan is: “ Toen je de bladzijde zag, zag je lange en moeilijke woorden staan en keek je heel bedenkelijk. Je gaf niet op en begon geconcentreerd te lezen. Je hebt veel moeite gedaan om op toon te lezen en hierdoor werd het verhaal spannend. Je nam je tijd bij moeilijk woorden en de meeste woorden las je vlot, ik zag dat het je makkelijker af ging dan gisteren. “ Op deze manier feedback geven als je op deze manier positieve feedback geeft en daarna je kind de ruimte geeft om zelf te vertellen over hoe hij of zij zojuist heeft gelezen, zal je merken dat dit het leesplezier en het correct lezen beïnvloedt. Tevens levert het een grote bijdrage tot succeservaringen: het geeft een kind inzicht in zijn of haar resultaten en hierdoor kan het vooruitgang aan zichzelf toeschrijven.

Hoe maken we lezen leuker? Een aantal tips op een rij.

Lezen is leuk en reikt veel verder dan alleen maar een bladzijde voorlezen.

  • Lees als ouder een stuk voor, maak expres fouten en laat je kind je corrigeren op de zoals hierboven beschreven manier.
  • Leen eens in de bibliotheek theaterleesboeken. Toneellezen is een leuke vorm van samen lezen. Van te voren verdeel je de rollen en al lezend voeren jullie samen een toneelstuk op.
  • Heeft je kind een hekel aan boeken lezen? Lezen hoeft niet alleen in een boek! Tijdschriften, stripboeken, informatieboeken, kinderkranten, moppen, raadsels: het maakt niet uit wat je kind leest, als het maar zo veel mogelijk leeskilometers kan maken.
  • In plaats van saaie woordrijen lezen:  laat je kind eens een bladzijde achterstevoren lezen. Een manier om losse woorden te oefenen, zonder dat je kind dat door heeft.
  • Dobbelsteenlezen: spreek af wat je bij welk getal moet doen. Gooi je één, dan ga je bijvoorbeeld fluisterend lezen, gooi je twee dan ga je rappend lezen, gooi je drie, dan ga je met een huilende stem lezen etc.
  • Haal bij Ikea meetlinten. Voor elke gelezen bladzijde mag je kind een centimeter kleuren.Als de meter vol is hang je deze op. Je kunt bladzijden die je als ouder voorleest ook meerekenen. Hoeveel meter kunnen jullie bij elkaar lezen?
  • Blijf vooral voorlezen, ook als je kind al ouder is. Voorlezen geeft naast het plezier en het gezellig samenzijn ook begrip van een gelezen tekst. Het stimuleert de woordenschat en heeft invloed op de leesvaardigheid van je kind. Je kind hoort ‘hoe het moet’.

Tot slot: zien lezen, doet lezen. Als je kind je vaak ziet lezen, zal het sneller zelf iets pakken om te kunnen lezen!

Veel leesplezier!

Bronnen:

Hattie, J. & Timperley, H. (2007). The power of feedback. Review of Educational Research, 77 (1), 81-112.

Kamphuis, E. & Vernooy, K. (2011). Feedback geven. Een sterke leerkrachtvaardigheid. Basisschool Management 07/2011.

Smits, A., & Braams, T. (2006). Dyslectische kinderen leren lezen. Amsterdam: Boom.

Mindset: fixed of growth?

Mindset: fixed of growth?

Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan.

Deze quote van Pippi Langkous is een prachtig voorbeeld van ‘Growth mindset”. In het onderwijs worden tegenwoordig vaak de termen ‘’Fixed mindset’’ en ‘’Growth mindset ‘’ gebruikt, maar wat houdt dit precies in?

Mindset

Mindset staat voor de manier van denken bij kinderen, maar ook bij volwassenen. Bij een mindset gaat het over de manier waarop een persoon over zichzelf denkt, maar ook over hoe hij of zij denkt over eigen kwaliteiten en intelligentie.

Fixed en Growth Mindset

Professor Carol Dweck deed onderzoek naar de motivatie van prestaties van leerlingen. In haar onderzoek toonde zij aan dat kwaliteiten om door te zetten wanneer je iets moeilijk vindt, ontstaan uit denkbeelden die kinderen over intelligentie hebben. Zij noemt twee denkbeelden:

·         Een vast denkbeeld (fixed mindset)

·         Een vormbaar denkbeeld (growth mindset)

Fixed Mindset

Wanneer een leerling een fixed mindset heeft, wil hij of zij graag slim overkomen en geen fouten maken. Leerlingen met een fixed mindset zullen vaker voor makkelijke taken kiezen die weinig inspanning vergen en waarvan zij weten dat succes gegarandeerd is. Wanneer je dingen waar je niet goed in bent vermijdt, kun je geen fouten maken en geen negatieve feedback ontvangen. Deze leerlingen kunnen gedrag laten zien dat leidt tot onderpresteren. Vaak beginnen deze leerlingen te laat met het leren van een toets of studeren moedwillig niet. Perfectionisme en faalangst spelen bij een fixed mindset vaak een grote rol.

Growth mindset

Leerlingen met een growth mindset zien intelligentie als iets dat je kan ontwikkelen door zichzelf te blijven ontwikkelen en te blijven leren. Deze kinderen zijn niet bang om fouten te maken. Een faalervaringen zien zij niet als een veroordeling over henzelf, maar als een groei, een weg naar beheersing. Dit bereik je door inspanning, goede strategieën en hulp. Dweck geeft aan dat het belangrijk is om een growth mindset aan te leren: het is belangrijk het kind te laten zien dat leren belangrijker is dan slim overkomen.

Hebben de meeste mensen een growth mindset?

Nee, uit onderzoek blijkt dat ongeveer 40% van de mensen een fixed mindset heeft, zo’n 40% een growth mindset heeft en 15 tot 20% een gemengde mindset: de mindset hangt dan af per domein.

Feedback en complimenten

Een fixed mindset verander je niet zomaar, daar is veel tijd, geduld en de juiste manier van benaderen bij nodig.

Uit onderzoek is gebleken dat door de juiste feedback te geven kinderen een growth mindset kunnen krijgen. Dit kan door feedback en complimenten te geven op inzet en gedrag. We zijn vaak geneigd om feedback te geven op prestaties: ‘’Je hebt 0 fout! Wat ben jij slim!’’. Door deze feedback creëer je snel een fixed mindset. Door feedback en complimenten te geven op inzet en gedrag kun je een growth mindset creëren: ‘’Wat heb jij gedaan om dit tot een succes te maken?’’ ‘’Welke manieren heb je gebruikt om het op te lossen?’’

Metacognitie

Feedback kun je krachtiger maken door een meta-element toe te voegen aan je feedback. Meta-leren betekent dat je je ervan bewust bent van hoe je leert, door meta-denken denk je actief na over hoe je nadenkt. Door feedback te geven op taakniveau (bijvoorbeeld: kun je meer zeggen over het antwoord?), procesniveau (welke strategieën gebruik je?) en op zelfreguleringsniveau (bijvoorbeeld: hoe zou je je werk het beste kunnen controleren?).

Reflecteren

Reflectie speelt een grote rol binnen metacognitie. Het is van belang dat je nadenkt over wat je gedaan hebt en waarom. Door regelmatig te reflecteren vergroot je de kans dat je gaat nadenken over hoe je je brein gebruikt en hoe je het anders zou kunnen doen.

Mindset meten

Dweck heeft in haar onderzoek een eenvoudige manier gevonden om iemands mindset te meten. In Tijdens haar onderzoek werden onderstaande zinnen door kinderen van 10 jaar of ouder voorgelegd. Zij moesten de getallen naast de zinnen omcirkelen om aan te geven in hoeverre zij het er mee eens waren. Er zijn geen goede en foute antwoorden.

1.       Sterk mee eens

2.       Mee eens

3.       Grotendeels mee eens

4.       Grotendeels mee oneens

5.       Oneens

6.       Sterk mee oneens

Je hebt een bepaalde hoeveelheid intelligentie

en je kunt niet veel doen om dat te veranderen          1    2    3    4    5    6

Je intelligentie is iets van jezelf waar je niet veel

aan kunt veranderen.                                                        1    2    3    4    5    6

Je kunt nieuwe dingen leren, maar je kunt je

basisintelligentie niet echt veranderen.                         1    2    3    4    5    6

Nieuwsgierig welke mindset jijzelf hebt? Of ben je benieuwd naar de mindset van je kind?

Aan de hand van de antwoorden kun je een gemiddelde score berekenen.

Gemiddelde score 1-3: sterke of gematigde fixed mindset

Gemiddelde score 4-6: gematigde of sterke growth mindset

Je kunt dit als leerkracht ook in de klas toepassen: hebt dan een goede indicator van de mindset van je de klas. Hier kun je je feedback op aanpassen.

Mindsets staan niet vast

Mindsets staan niet vast: het is nooit te laat om een mindset te veranderen.

Door een growth mindset is er heel veel mogelijk en kun je meer kansen creëren in het leven. Nogmaals: een fixed mindset verander je niet zomaar, daar is veel tijd, geduld en de juiste manier van benaderen bij nodig.

Bronnen:

Dweck, C. (2012). Mindset: how can you fulfil your potential

Hymer, B., Gershon, M. (2017). Growth mindset pocketboek

Althuizen, M., de Boer, E., van Kordelaar, N. (2015). Een andere kijk op hoogbegaafdheid

Meer lezen?

Moeite met spelling

Moeite met Spelling

”Ondanks het vele oefenen zie je dat de geschreven tekst van je kind boordevol spelfouten zit. Op school wordt je kind extra begeleid en ook thuis wordt er veel geoefend. Hoe kan het dan dat je kind toch hardnekkige fouten blijft maken?”

Geheugen

Als je aan een volwassene vraagt waarom hij of zij een woord zo heeft gespeld, dan zal je niet zo snel als antwoord een spellingregel te horen krijgen, maar eerder ‘’Dat weet ik gewoon.’’. Ons geheugen speelt bij het spellen van woorden een centrale rol. Ons geheugen is als het ware een computer met een enorme database waarin alle woorden zijn opgeslagen. Wanneer we een woord moeten spellen, gaan we meteen op zoek naar het woord in onze database. Dit wordt woordbeeldstrategie genoemd:  we halen woorden met hun spelling uit ons geheugen. De sterkst ingeprente (dus meest frequente) vorm is het eerst beschikbaar. Wanneer we het woord in onze database niet kunnen vinden en de woordbeeldstrategie dus niet beschikbaar is, gaat ons geheugen over op de analogiestrategie: welk woord lijkt op het woord wat ik moet spellen? Het onbekende woord wordt analoog gespeld met een woord wat wel in de database zit. Bijvoorbeeld: ‘’veer’’ heeft het geheugen niet paraat, maar ‘’beer’’ wel, daardoor wordt ‘’veer’’ wel correct geschreven.

Als de woordbeeldstrategie en de analogiestrategie beiden niet kunnen zorgen voor het correct spellen van een woord, dan gaat het geheugen over op de fonologische strategie: het woord wordt geschreven zoals diegene het woord hoort. Het woord ‘’veer’’ wordt dan bijvoorbeeld geschreven als ‘’vir’’ of ‘’fir’’. Wanneer de fonologische strategie niet door het geheugen gebruikt wordt, kan het geheugen over gaan op de regelstrategie: bij het schrijven van een niet klank-zuiver woord wordt een spellingregel toegepast.

Strategiegebruik

Uit onderzoek blijkt dat er zelden door zwakke spellers gebruik wordt gemaakt van spellingregels. Herhaling van regels kan zelfs verwarrend werken. In de praktijk zie je vaak dat een leerling de regels keurig op kan dreunen, maar tijdens het spontane spellen kan de leerling de regels niet toepassen. De meningen binnen het onderwijs zijn hier enorm over verdeeld en het levert vaak hevige discussies op.

Wat werkt?

Uit onderzoek is gebleken dat alleen regels opdreunen geen effect heeft: je kan dan spellingregels omschrijven, maar niet toepassen. Er is een aanpak nodig van automatisering tot spellingkennis en behoud hiervan op langere termijn. Dit kan door de database in je geheugen aan te gaan vullen: je gaat woorden inprenten. De computer leent zich hier goed voor. Dit kan door middel van een trainingsprogramma: 

de computer toont eerst het woord en spreekt het uit. De leerling memoriseert het woord. Vervolgens verdwijnt het woord en wordt het door de leerling getypt. Zwakke spellers profiteren ervan dat het woord eerst hardop wordt uitgesproken: dit brengt een sterkere verbinding tussen spraak en schrift. Door woordbeeld (visueel) en klankbeeld (auditief) aan elkaar te koppelen, wordt het woord verankerd in het geheugen.

Waar moet een computerprogramma aan voldoen?

Een computerprogramma voor leerlingen met spellingproblemen moet beschikken over de volgende kenmerken:

  1. visueel dictee
  2. (over)typen
  3. directe feedback (ook auditief)

Programma’s zoals Woef, WRTS en Bloon kunnen hier bij ingezet worden. Het programma Bloon heeft geen auditieve functie, maar is heel goed te gebruiken wanneer er één-op-één gewerkt wordt. Je leest dan zelf de woorden voor. Veel herhaling en overlearning is noodzakelijk, omdat spellingkennis snel vervalt. Overlearning betekent niet alleen veel oefenen, maar ook: toepassen van het geleerde. Dit kan door betekenisvolle schrijfactiviteiten aan te bieden. De aangeleerde vaardigheid wordt dan functioneel toegepast.

Wanneer je de computer niet wilt of kunt inzetten, kun je woorden op een klein papiertje schrijven. Elk papiertje bevat 1 woord. Het woord leg je voor je, je leest het woord hardop in stukjes en daarna in zijn geheel. Vervolgens wordt het kaartje omgedraaid en wordt het woord gecontroleerd. Als het woord fout gespeld is, wordt het in zijn geheel opnieuw opgeschreven. Dit is van groot belang, anders wordt het woord fout ingeprent.

Wat ikzelf vooral belangrijk vind: kijk naar het kind. Wat heeft het kind nodig om beter te kunnen spellen? Ik heb leerlingen gezien die aan (sommige) regels wel houvast hadden, maar ze hadden vaak wel een reminder nodig om aan de spellingregels te denken. Zeer zwakke spellers heb ik vooral veel regels zien verwarren, maar ik heb ook leerlingen gezien die zich door de spellingregels zekerder voelden. Kortom: elk kind is anders.

Bovenstaande informatie is uitgebreider te lezen in het volgende artikel wat ik in 2015 schreef voor het vakblad Tijdschrift voor Remedial Teaching van de LBRT: Artikel spelling Sanne Jonges LBRT 2015-2-7

Bronnen:

Bos, M. (2004). The efficacy of spelling exercises for poor spellers (proefschrift). Amsterdam/ Duivendrecht: VU.

Bos, M., Reitsma, P. (2003). Experienced teachers’ expectations about the potential effectiveness of spelling exercises. Annals of dyslexia, 53, 1, 104-127.

Daems, F. (2006). “Beter (leren) spellen in 2005?” Universiteit Antwerpen (Dept. Taalkunde en Instituut OIW).

Hilte, M., Reitsma, P. (2011). Activating the meaning of a word facilitates the integration of orthography: evidence from spelling exercises in beginning speller. Journal of Research in Reading, 34, 3, 333-345.

Pacton, S., Perruchet, P., Fayol, M., Cleeremans, A. (2001). Implicit Learning out of the lab: the case of orthofrafic regularities. Journal of experiment, 130, 3, 1-26.

Schiffelers, I., Bosman, A.M.T., & van Hell, J.G. (2002). Uitspreken-wat-erstaat: een effectieve spellingtraining voor woorden met inconsistente foneem-grafeem relaties. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 41, 320-331.

Scott, C.M. (2000). Principles and methods of spelling instruction: applications for poor spellers. Topics in Language Disorders, 20, 3, 66-82.

Steffler, D.J. (2001), Implicitcognition ans spelling development (2001). Development Review, 21, 168-204.

Wanzek, J., Vaughn, S., Wexler, J., Swanson, E. A., Edmonds, M., & Kim, (2006). A synthesis of spelling and reading interventions and their effects on the spelling outcomes of students with LD.  Journal of Learning Disabilities, 39, 528-543.

Passend rekenonderwijs

Passend Rekenonderwijs

’’Tijdens de rapportgesprekken op school hoort u van de leerkracht dat uw kind moeite heeft met rekenen. Scores van de methodetoetsen en CITO toetsen worden genoemd en 10 minuten later staat u buiten en weet u eigenlijk niet wat de score van de toets inhoudt en komen er veel vragen naar boven.’’

In de loop der jaren heb ik gemerkt dat het voor ouders vaak onduidelijk is wat er precies binnen het rekenonderwijs op school aangeboden, getoetst en gevraagd wordt. Wat houdt het in als een leerling ‘’uitvalt’’? Wat betekenen de CITO-scores? Welke acties horen er ondernomen te worden?

In deze blog kunt u hier meer informatie over lezen.

Wat wordt er binnen het rekenonderwijs aangeboden?

 De ontwikkeling van rekenwiskundige kennis speelt zich af in vier domeinen:

  1. Getallen en bewerkingen

Dit domein is van groot belang, de kennis en basisvaardigheden in dit domein zijn noodzakelijk om berekeningen in andere domeinen uit te kunnen voeren. Binnen dit domein leren kinderen betekenis aan getallen geven en wordt de kennis over getallen, getalstructuren en eigenschappen van getallen ontwikkeld. Hieronder valt: tellen, optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.

  1. Verhoudingen

Binnen dit domein ligt de nadruk op het ontwikkelen van kennis over relaties tussen getallen en wordt er gebruik gemaakt van verhoudingentaal en breukentaal. Een voorbeeld: het getal 12 is twee keer zoveel als 6, maar is ook vier keer zoveel als 3 en drie keer zoveel als 4. Het getal 12 kan ook een deel van een ander getal zijn: het is bijvoorbeeld de helft van 24 en een derde deel van 36.

Kennis op het gebied van vergelijken en het leren leggen van relaties tussen getallen en bewerkingen spelen binnen dit domein de hoofdrol. Decimale getallen, breuken en procenten vallen ook onder dit domein.

  1. Meten en Meetkunde

Bij meten worden kennis en vaardigheden ontwikkeld op het gebied van het metriek stelsel, het kunnen rekenen met tijd en kalender, geld. Bij meetkunde worden kennis en vaardigheden ontwikkeld op het gebied van ruimte, vormen, patronen, hanteren van ruimtelijke begrippen, vlakke en ruimtelijke figuren kunnen construeren. Bijvoorbeeld: een plattegrond kunnen lezen, een bouwplaat in elkaar kunnen zetten.

  1. Informatieverwerking

Dit domein wordt geleidelijk aan ontwikkeld. De rekenwiskundige kennis en de vaardigheden uit andere domeinen wordt geïntegreerd gebruikt. Hierbij moet je denken aan het kunnen ordenen, analyseren, verwerken, iets ter discussie kunnen stellen, beslissingen kunnen nemen etc.

Op tijd remediëren

Heeft uw kind veel moeite met het eerste domein, dan zal het veel moeite hebben met de overige domeinen. Het is dus van groot belang dat de leerkracht goed in de gaten houdt welke onderdelen binnen het rekenonderwijs nog extra aangeboden moeten worden. Vrijwel elke school geeft les via een rekenmethode; de methode bestaat uit meerdere rekenblokken. Na elk blok wordt een methode gebonden toets afgenomen. De leerkracht kan aan de hand van de resultaten zien of de leerling de aangeboden stof begrepen heeft en waar extra hulp (remediëring) of verdieping (extra uitdaging) nodig is.

In het midden van een schooljaar en het tegen het einde van een schooljaar worden op scholen de Cito-toetsen afgenomen om te kijken of de leerling alle stof heeft begrepen en toe kan passen. Alle domeinen komen in de Cito-toets aan de orde. De leerkracht kan de toets analyseren en kan hierdoor precies zien waar de leerling op uitvalt en hier het onderwijs op aanpassen.

Betekenis CITO scores

Aan de hand van het aantal gemaakte fouten wordt de toetsscore omgezet in een CITO score, dit wordt aangeduid met een letter (A t/m E) en/of Romeinse cijfers (I t/m V).

Wat zeggen die scores nou eigenlijk?

A of I = ver bovengemiddeld, hoogste score

B of II = boven gemiddeld

C of III = voldoende

D of IV = onvoldoende, de leerling ervaart op sommige onderdelen (ernstige) rekenwiskundige problemen

E of V =  onvoldoende, laagste score; er is sprake van ernstige/hardnekkige rekenproblemen

Scoort uw kind een A of B of in een I of II gebied, dan scoort het boven gemiddeld. Veel scholen hanteren beide scores, dit geeft namelijk beter aan op welk niveau de leerling scoort. Wanneer de school van uw kind alleen de letters hanteert, vraag dan ook naar het Romeinse cijfer: een leerling kan namelijk een C score hebben: dit lijkt voldoende, maar wanneer dit een CIV is, scoort de leerling net aan onvoldoende (zie onderstaande afbeelding). Dit geldt ook voor een D score: dit kan een DV zijn en dan is er sprake van ernstige/hardnekkige rekenproblemen.

Bron: Cito

Passend onderwijs

Het schooljaar bestaat uit vier zorgperioden. Na elke zorgperiode wordt bekeken wat een leerling nodig heeft. Naar aanleiding van de methodegebonden toetsen en de CITO toets stemt de school het onderwijs zo goed mogelijk af op de ontwikkeling en mogelijkheden van de leerling. Belangrijk is dat er naar de onderwijsbehoeften van de leerling gekeken wordt. Wanneer de leerling onvoldoende scoort binnen de methodetoetsen en met de CITO toets een (C of D) IV score heeft, hoort het na de gezamenlijke instructie, pre-teaching (voorinstructie) en/of verlengde instructie te krijgen. Dit geldt ook voor leerlingen die een (D of E) V scoren. Voor deze leerlingen moet duidelijk op papier staan waar ze op uitvallen, wat de onderwijsbehoeften zijn en waar de komende periode aan gewerkt gaat worden. Naast de CITO-score is er ook een vaardigheidscore. De leerling kan bijvoorbeeld de volgende toets weer een (C of D) IV score hebben, maar wanneer de vaardigheidsscore gegroeid is, is er toch sprake van vooruitgang. Wanneer problemen hardnekkig blijven en het moeilijk wordt om het onderwijs op de leerling af te stemmen, wordt een leerling (in overleg met ouders) aangemeld voor extern onderzoek. Dit gebeurt wanneer een leerling geen groei laat zien binnen het remediëringsprogramma en meerdere keren een (E) V score heeft gehaald zonder vooruitgang in  vaardigheidsscore.

Leren

Problemen bij het leren zijn normaal. Niet elk kind pakt leerstof snel en gemakkelijk op. Wanneer een leerling echt vastloopt en er extern onderzoek nodig is, betekent dat niet dat de leerling meteen naar het speciaal onderwijs doorverwezen zal worden. De school wil juist weten hoe zij de leerling zo optimaal mogelijk kunnen begeleiden. Hierbij kan een onderwijsconsulent van het samenwerkingsverband ingeschakeld worden. Hij/zij denkt dan met de ouders en school mee en kent eventueel een arrangement toe om de leerling buiten de klas extra te laten begeleiden.

Vraagstelling

De vraagstelling van de Cito-toetsen kan er voor zorgen dat niet bij alle kinderen een realistisch beeld ontstaat waar de leerling op uitvalt. In de praktijk zie je dit vooral bij kinderen met weinig inzicht, kinderen die moeite hebben met begrijpend lezen of bij hoogbegaafde kinderen.

Een analyse van toets resultaten is nodig, maar heeft geen doel om een etiket te plakken. Het is juist bedoeld om de specifieke onderwijsbehoeften van de leerling in kaart te brengen. Wanneer leerlingen in de les laten zien dat ze de stof begrijpen, maar tijdens een toets uitvallen, geven observaties tijdens de les of een rekengesprek zeer waardevolle informatie.

Bronnen:

Groenestijn, M. v., Borghouts, C., & Janssen, C. (2011). Protocol Ernstige Reken Wiskundeproblemen en Dyscalculie. Assen: Gorcum.

Ruijssenaars, A. J. J. M., Luit, J. E. H. van, & Lieshout, E. C. D. M. van (2004). Rekenproblemen en dyscalculie. Rotterdam: Lemniscaat.